
In januari overleed Guus Luijters. Ik redigeerde een aantal van zijn boeken, waaronder zijn laatste: Misvattingen over de Shoah in Nederland, in zekere zin een nawoord bij zijn oeuvre.
Laatst dacht ik aan hem toen ik vastliep in mijn eigen werk. Wat zit ik hier nu te schrijven over Vincent van Gogh in Auvers-sur-Oise, dacht ik. In Parijs, niet ver van hier, komen Europese leiders samen om te beraadslagen over de juiste strategie om zich het driemanschap Trump-Musk-Poetin van het lijf te houden, en ik neem in mijn huisje aan de rivier oude, obscure boeken ter hand om in navolging van tientallen schrijvers en geleerden nog eens de gangen van Vincent na te gaan vanaf het moment dat hij het gesticht in Saint-Rémy-de-Provence verliet en vertrok naar Auvers.
Toen schoot me Guus’ Ode aan het ei te binnen. Een boekje over, nou ja, over het ei dus.
‘Hoeveel eten we er in Nederland, en was het er nou wel of niet eerder dan de kip? Je leest over eieren in kunst en literatuur, de glansrol van het ei in gerechten van over de wereld, en de beste manier om een zachtgekookt eitje te koken.’
Dit boekje redigeerde ik niet; even googelen leerde dat het werd gepubliceerd na Moeders lopen nooit weg, waaraan ik wel heb gewerkt.
Een ode aan het ei na een ode aan zijn moeder; je kunt dat symbolisch verklaren, maar ik denk dat Guus gewoon zin had een blij boekje te schrijven, na weer een boek over zijn jeugd in Amsterdam en over het gat dat de oorlog in die stad sloeg. Ik heb hem er niet naar gevraagd. Ik werkte op afstand aan zijn manuscripten, bewaarde vragen die daarmee niet direct te maken hadden voor later.
En toen was het te laat. Zoals dat gaat.
Gelukkig heb je als redacteur de lijfelijke aanwezigheid van de schrijver niet nodig om hem of haar toch goed te leren kennen. Ik herkende veel in het portret dat Opheffer vorige week in De Groene Amsterdammer van Guus schetste: ‘Luijters stond (…) voor lichtvoetigheid, humor, nostalgie, schoonheid, schrijven is ook een wijze van leven.’
En dat leven vloeide weer terug in de teksten, die nu eens konden gaan over een gedeporteerd meisje, dan weer over bakkers in Parijs of een goed gekookt ei. Serieuze oeuvrebouwers staan zichzelf misschien niet toe zulke overgangen te maken. Die schrijven zichzelf nog liever de vernieling in. Brouwers – nee, Brouwers is in te veel necrologieën al genoemd. Laat dat gedoe met Brouwers lekker zitten.
Mijn boek over Vincent lijkt geen vrolijk tussendoortje te worden, geen Ode aan het ei, maar de gedachte aan die ode tilde me toch even op, voldoende om ondanks Trump-Musk-Poetin mijn werk voort te zetten. Gewoon je eigen gang blijven gaan, zeiden de eitjes. Zei Guus.
‘Niet alleen een geslaagd leven, maar ook een geslaagd schrijverschap,’ besloot Opheffer zijn stuk. Dat leek me een goede conclusie.
Ik ging de kippen voeren.
(En betrapte een eierdief, maar dat is een ander verhaal.)