
Soms verheldert onverwacht een oud verhaal het heden. Je herleest het en weet: ja, precies dat gebeurt er nu. We zaten te breien of waren druk met onze postzegelverzameling terwijl onbekenden ons huis overnamen.
Het verhaal ‘Casa Tomada’ van Julio Cortázar, voor het eerst gepubliceerd in 1946, klopte deze week op de zware eikenhouten deur van mijn geheugen. Blijkbaar wilde het me iets vertellen. Ik herlas het in een Engelse vertaling, omdat ik de Nederlandse vertaling, ‘Het bezette huis’, ooit gelezen in de van de bieb geleende bundel Brief aan een meisje in Parijs, online niet kon vinden. (Note to self: dat boek kopen bij het eerstvolgende bezoek aan Nederland, om het eindelijk toe te voegen aan mijn Cortázar-collectie.)
Waarschijnlijk werd de herinnering aan het verhaal uitgelokt door een video waarin te Washington Democratische Congresleden de toegang tot het hoofdkantoor van USAID werd ontzegd, terwijl binnen onbekende mannetjes van Musk het agentschap overnamen om per direct de levensreddende hulp die het leverde te kunnen beëindigen.
Misschien kwam het ook door de onafgebroken stroom nieuwsberichten over de nefaste bijwerkingen van sociale media. Zomaar een zin uit zo’n artikel: ‘Leerlingen pesten en vechten, sturen vernederfilmpjes en meisjes gebruiken meer fysiek geweld tegen elkaar.’ Dat ging over Nederland. Leraren van een middelbare school hier in de buurt zeiden onlangs precies hetzelfde.
Of het waren de opzichtige pogingen van wéér een nieuwe Franse premier om de extreemrechtse parlementsleden te paaien door met zijn opmerking over de ‘submersion migratoire’ de oude Le Pen te eren, en zo de deur voor die club weer wat verder open te zetten.
Waarschijnlijk werd ik herinnerd aan ‘Het bezette huis’ door dat alles tegelijk.
Een stel veertigers, broer en zus, beiden vrijgezel, trekken in het grote huis waar hun ouders en grootouders hebben gewoond. Elke dag maken ze het schoon. “Incredible how much dust collected on the furniture. ” Ze lunchen samen, gaan dan breien (de ene sjaal na de andere breit de zus, om ze vervolgens weg te stoppen in een kast) en lezen (hij leest het liefst moeilijk te vinden Franse literatuur). Soms zit hij alleen maar toe te kijken hoe zij breit. Geld verdienen hoeven ze niet: ‘(…) there was plenty coming in from the farms each month, even piling up.’ Blijkbaar voorziet het familiebezit ruimschoots in hun levensonderhoud. Ze zouden het vervallen huis dus best kunnen opknappen, maar kiezen ervoor het enkel schoon te maken.
Dat het huis in slechte staat is, leid ik af aan de overweging van de broer (tevens de verteller) dat het na hun dood wel tegen de vlakte kan, of zelfs bij leven nog: ‘We would die here someday, obscure and distant cousins would inherit the place, have it torn down, sell the bricks and get rich on the building plot; or more justly and better yet, we would topple it ourselves before it was too late.’
Goed, zo verstrijkt de tijd, met stof afnemen, breien en lezen, totdat op een dag, om acht uur ’s avonds, de broer besluit in de keuken een kop maté te bereiden:
‘I went down the corridor as far as the oak door, which was ajar, then turned into the hall toward the kitchen, when I heard something in the library or the dining room. The sound came through muted and indistinct, a chair being knocked over onto the carpet or the muffled buzzing of a conversation. At the same time, or a second later, I heard it at the end of the passage which led from those two rooms toward the door. I hurled myself against the door before it was too late and shut it, leaned on it with the weight of my body; luckily, the key was on our side; moreover, I ran the great bolt into place, just to be safe. I went down to the kitchen, heated the kettle, and when I got back with the tray of mate, I told Irene: “I had to shut the door to the passage. They’ve taken over the back part.”
She let her knitting fall and looked at me with her tired, serious eyes. “You’re sure?”
I nodded.
“In that case,” she said, picking up her knitting again, “we’ll have to live on this side.”’
Het lijkt erop dat de andere vleugel van het huis door iemand is overgenomen. Door wie? We weten het niet. Door ‘they’. En in plaats van in paniek te raken, de politie te bellen, of zelf de indringers te verdrijven, besluiten broer en zus dan maar genoegen te nemen met de helft van hun woning.
Je wilt ze toeroepen, zoals ik dat deze week deed, starend naar de pratende hoofden op Amerikaanse zenders die het verval van de democratie becommentarieerden terwijl Musk nu ook de Treasury binnendrong: ‘Doe iets!’ Maar de pundits namen hun breinaalden op, doorhalen, af laten glijden, en vulden hun uren met eindeloze analyses, de ene nog kleurrijker dan de andere.
Op dit punt in het verhaal van Cortázar vraag ik me af: hebben de broer en zus de inbraak zien aankomen? Verwachtten ze die al maanden, schrokken ze er daarom minder van? De gelaten reactie van veel Amerikaanse politici en journalisten op de overval van Musk kan eenzelfde oorzaak hebben. Hij is maandenlang openlijk aangekondigd.
Zo werkt dat nu eenmaal: gedachten die ons vertrouwd zijn geworden, hoe verschrikkelijk ook, laten we ons dagelijks leven niet meer verstoren. De koppies van onze kinderen worden op afstand gekraakt door onbekenden, door ‘ze’ daar in Amerika of China, maar je kunt je daar niet eindeloos zorgen over maken.
Zegt de ene ouder tegen de andere: ‘Het lijkt wel alsof we een deel van ons kind kwijt zijn.’
‘Weet je dat zeker?’ vraagt de andere. ‘Nou ja, dan moeten we het maar doen met het stuk dat er nog is.’
Het doet pijn, dat wel, je zult misschien sommige dingen moeten missen:
‘The first few days were painful, since we’d both left so many things in the part that had been taken over. My collection of French literature, for example, was still in the library.’
Maar elk verlies is ook een bevrijding. Zo was er voor broer en zus ineens veel minder schoon te maken. Meer tijd om te breien, en hoewel de broer zijn boeken miste, vond hij al gauw een vervangende hobby in de archivering van zijn vaders postzegelverzameling. Het leven ging door, even traag als eerder, hoogstens wat nerveuzer:
‘In the kitchen or the bath, which adjoined the part that was taken over, we managed to talk loudly, or Irene sang lullabies. In a kitchen there’s always too much noise, the plates and glasses, for there to be interruptions from other sounds. We seldom allowed ourselves silence there, but when we went back to our rooms or to the living room, then the house grew quiet, half lit, we ended by stepping around more slowly so as not to disturb one another.’
Terwijl we de indringers proberen te negeren, worden we ons juist veel sterker bewust van elkaars storende aanwezigheid:
‘I think it was because of this that I woke up irremediably and at once when Irene began to talk in her sleep.’
En dan komt natuurlijk de dag waarop niet alleen de lezer maar ook het zachtmoedige, slome stel heeft gewacht: de indringers nemen het hele huis over.
‘We stood listening to the noises, growing more and more sure that they were on our side of the oak door, if not the kitchen then the bath, or in the hall itself at the turn, almost next to us. We didn’t wait to look at one another. I took Irene’s arm and forced her to run with me to the wrought-iron door, not waiting to look back. You could hear the noises, still muffled but louder, just behind us. I slammed the grating and we stopped in the vestibule. Now there was nothing to be heard.
“They’ve taken over our section,” Irene said. The knitting had reeled off from her hands and the yarn ran back toward the door and disappeared under it. When she saw that the balls of yarn were on the other side, she dropped the knitting without looking at it.
“Did you have time to bring anything?” I asked hopelessly.
“No, Nothing.” We had what we had on. I remembered fifteen thousand pesos in the wardrobe in my bedroom. Too late now.’
Te laat. Precies wat ik steeds weer dacht bij het nieuws deze week. Te laat, ze zijn al binnen. We dachten dat we tot het einde van onze dagen rustig in ons geliefde bouwval konden blijven wonen. Onze afbladderende democratie. Onze wankele rechtsstaat.
‘We were fine,’ dachten broer en zus, en wij met hen. ‘And little by little we stopped thinking. You can live without thinking.’
Maar. Het is niet sympathiek om de lezer die dit stuk helemaal tot hier heeft proberen te volgen, achter te laten met niets dan: helaas, te laat.
Volgens sommigen schreef Julio Cortázar dit verhaal als een politieke allegorie, gaat het over de duistere kracht van Péron en het peronisme in zijn thuisland Argentinië. Het zou kunnen. Cortázar is politiek niet laf geweest – hier nu nog zijn biografie schetsen voert te ver, ik moet er zo langzamerhand een eind aan breien, laat ik volstaan met te zeggen dat hij uiteindelijk naar Parijs is verhuisd omdat hij wegens kritiek op Videla uit Argentinië werd verbannen. Dit verhaal is dus mogelijk te lezen als een politieke allegorie, zoals ik dat nu ook min of meer gedaan heb, maar – en hierin ligt de troost die literatuur biedt – je kunt het ook heel anders lezen. De verhalen van Julio gaan net als die van bijvoorbeeld Kafka gelukkig niet vergezeld van een gebruikershandleiding. Dat maakt dat ik ‘Casa Tomada’ in februari 2025 in Frankrijk heel anders kan interpreteren dan in Nederland aan het begin van deze eeuw.
Nu denk ik: ja, natuurlijk had hij het over Péron, over het corporatisme à la Trump en Musk dat sluipenderwijs onze binnenwereld overwoekert… Maar bij eerste lezing vroeg ik me af, zoveel herinner ik me: bestaan die indringers in het verhaal wel? Zien broer en zus misschien dingen die er niet zijn? Weerklinken in de geluiden van het oude huis hun eigen trauma’s? Hebben ze hun vijand niet zelf verzonnen? Slaan ze op de vlucht voor een spook?
Lees hier zelf het verhaal.