Idioot

IMG_20190109_155353

Nagekomen bericht

Le Perreux-sur-Marne, winter 2019

‘Het is niet goed,’ zei een mevrouw in de bus – ik had haar niks gevraagd, ze wilde praten, haar dochter was onlangs cum laude afgestudeerd, werkte nu bij een belangrijke uitgeverij en maakte een hoorspel met wereldberoemde acteurs –, ‘het is niet goed dat uw zoon verschillende talen door elkaar spreekt. U moet hem in eerste instantie één taal leren. Hij ziet er wel pienter uit, net als mijn dochter op die leeftijd, maar…’

Daar was onze bushalte. We stapten uit, mijn zoon eiste te worden opgetild, ik gehoorzaamde. ‘Papa,’ zei hij, ‘on dirait que tu as een dikke buik.’


Onlangs kwam ik mijn zoon tegen op de gang. Hij droeg een blad papier en een balpen, voordat hij mijn kamer binnenliep deelde hij ernstig mede: ‘Je vais écrire un livre.’ Hij is drie jaar oud. Ik dacht: nu is het werkelijk begonnen. Hij ziet alles wat ik doe, en hij wil alles nadoen. Ik moet mijn nagels knippen. Meer en harder lachen. Ook maar stoppen met schrijven misschien. Ik voelde me op de een of andere manier betrapt. Ik kon niet langer doen alsof ik heimelijk schreef, à la dérobée, zoals Modiano dat noemde: nu was het gezien, door hem, en dat dreigde het schrijven gewichtiger te maken dan voorheen. ‘Kijk, daar zit papa, il écrit un livre.’ In de daaropvolgende dagen moet mijn zoon zich hebben afgevraagd waarom papa steeds zo onrustig was in zijn aanwezigheid, waarom hij zo hard lachte om alles wat mama zei, waarom hij zo weinig achter zijn ordinateur zat. Maar gelukkig duurde al die gekkigheid niet lang. Op een ochtend kwam vader gewoon weer knorrig de keuken binnen, mompelde iets over fascisme, schonk zichzelf koffie in en verdween voor de rest van de dag in zijn kamer.      


‘Fascisme is de zachtste, meest natuurlijke conditie van de mens,’ zei Dubravka Ugrešić in een interview met Michel Krielaars. ‘Als je niet meedoet, hoor je er niet meer bij. En de angst voor uitsluiting is ieders grootste angst. Dat geldt voor de meerderheid van de mensheid. Al op de kleuterschool wil niemand buitengesloten worden.’


Er ging een dichter dood. Op de sociale media werd hij massaal herdacht. Schreef een schrijver: ‘Laatst nog dacht ik aan de dichter…’


Laatst nog dacht ik aan Jules Deelder. Ik zag hem op het boekenbal dit jaar. Hij stond onbeweeglijk, moederziel alleen tussen de dansende mensen. Een uitgever riep in mijn oor: ‘Hij ziet eruit alsof hij al jaren dood is!’ Ik vroeg me af waarom ik niet thuis in bed lag, bij geliefde en zoon. (Wanneer ik thuiskom geeft zoon pas na een lange strijd de plek op die hij meteen na mijn vertrek heeft ingenomen.) Ik verliet de schouwburg en wachtte op een bankje voor Amsterdam Centraal totdat de kluisjesman mijn koffer wilde vrijgeven.

‘Ivo,’ zei ik tot mijzelve, ‘on dirait que tu es een idioot.’