Ondersteboven

Ondersteboven

Leven op het platteland vergt, zeker in het begin, een sterk ontwikkeld richtingsgevoel. Je kunt er verder kijken dan in de stad, maar ook gemakkelijk in de leegte verdwalen. In de stad valt het minder op wanneer je niet weet wat je er doet. Op het platteland sta je alleen onder de vragende hemel. Vooral in de winter. Klopt de onrust aan, dan kun je gaan lopen, maar je zult opnieuw moeten leren lopen. Je moet leren lopen enkel om het lopen, zonder doel, er is aan de einder geen café dat op je wacht. De wandelingen die je maakt op niet eerder door jou betreden paden zijn zo licht, zo zonder betekenis dat je zelf voldoende bagage moet meebrengen om niet weg te waaien, om niet op te lossen in het decor.

De meeste mensen die in deze heuvels lopen komen van buiten. Van de autochtone dorpelingen wandelen er niet veel. Onze oppas, achttien jaar en al die jaren hier geleefd, haalde haar schouders op toen ik haar vroeg naar een opvallende rots langs een pad boven de Seine – kon dat geen menhir zijn, een dolmen?

Ze was nooit op dat pad geweest. Ze wist het niet.

In Parijs wandelde ik elke dag, daar las ik de muren. Vrijwel elke straat verwees naar een schrijver, boek, kunstwerk of historische gebeurtenis. Tijdens elke wandeling kreeg ik van buitenaf iets om mee te dragen, zelf kon ik licht zijn, leeg, zonder bagage. De stad stuwde me voort, ik hoefde enkel maar mee te bewegen.

‘Mijn innerlijke wereld is te pover om in die leegte te kunnen wonen,’ zei een Parijse vriendin toen wij verhuisden. Het klonk bijna alsof ze ons arrogantie verweet, wij die blijkbaar zoveel vertrouwen hadden in dat rijke innerlijke leven van ons.

Na de eerste winter kantelde er iets. Net als in het donker leerden we in de leegte steeds meer vormen te onderscheiden. De leegte vulde zich met betekenis. We trokken eropuit met apps die bomen, planten en vogels konden herkennen. We lazen de oude muren van ons dorp en van de dorpen in de buurt; ook hier was geschilderd, geschreven, gevochten. Sterker: dat gebeurde allemaal nog steeds.

‘Kijk,’ zei mijn zoon laatst in de auto, ‘iemand heeft de borden omgedraaid.’ (Kinderen letten altijd op, hebben van bovenstaand geleuter geen last, zien wat er te zien is.) Inderdaad, de plaatsnaamborden van de dorpen en gehuchten in de streek waren ondersteboven gehangen. We vroegen wat rond; het bleken de boeren te zijn. De boeren waren kwaad op Parijs. Slecht beleid zette hun leven op de kop, daarom deden zij met de borden hetzelfde. Ik dacht aan het Nederlandse blauw-wit-rood, en wilde eigenlijk vandaag daarover iets noteren op het openbare notitieblok dat deze blog moet zijn; over het revolutionair omdraaien der dingen, en hoe dat zo gekomen is. Maar ik heb griep, het duizelt me al snel, ik kijk uit het raam naar de heuvels die door voorzichtig zonlicht loskomen uit de grijze verte en bedenk dat ik het maar bij deze ijle overwegingen moet laten.

De leegte van het platteland, laat ik dat nog zeggen, bleek helemaal niet te bestaan. Het was een tweedehands idee, een leegte in ons eigen hoofd. De leegte van het platteland was niet meer dan een gebrek aan kennis. Ze was gemakkelijk op te heffen. Daarvoor hoefden we alleen maar aandachtig onze nieuwe omgeving te lezen, net zolang tot we iets van haar verhalen begonnen te begrijpen, inclusief de zinnen in onderstebovenschrift.